Kleurslagen
Foto Album
Kroppers
Sierduif Rassen
Verslaafd aan ...
Shows
Verzorging
Links
Is een zeer oud Vlaams ras dat volgens bepaalde bronnen reeds omstreeks 1400 in onze streken voorkwam. De belangen van de Gentse Kropper werden steeds door speciaalclubs behartigd. Een eerste speciaalclub werd opgericht in 1911 en droeg de naam "Gentse Slagersclub". Na de eerste wereldoorlog en wel op 4 december 1922 werd deze speciaalclub herdoopt in "Kroppersclub Gent" welke op dit ogenblik nog steeds een zeer actieve vereniging is. Tijdens de laatste wereldoorlog kreeg onze Gentse Kroppersbestand zware klappen. Gelukkig hebben bepaalde liefhebbers met veel moeite enkele van hun beste dieren weten te behouden en met inbreng van Hollandse Kroppers op betrekkelijk korte tijd de Gentse Kropper weer tot volle glorie weten te brengen.
Zo groot en zwaar mogelijk, ook wel massief genoemd, breed en gedrongen type met een horizontale houding en sterk bevederde loopbenen.
Kop: zwaar en rond zonder evenwel plomp te zijn, het voorhoofd tamelijk verheven.
Snavel: middelgroot; bij wit, Preekheer en Verhemelstaart is hij wit, verder hoornkleurig tot zwart volgens de kleurslag.
Neuswratten: eerder klein, hartvormig en wit bepoederd.
Ogen: donker (vitsoog) bij de Preekheren, éénkleurig wit en de Verhemelstaarten. Oranje-rood bij de andere kleurslagen.
Oogrand: fijn van weefsel en regelmatig rond. Kleur van wit tot grijs volgens de kleurslag.
Hals: middellang.
Ballon: kogelrond en geleidelijk een geheel vormend met de borst, zo groot mogelijk zonder evenwel aan de houding van de vogel te schaden.
Schouders: zo breed mogelijk.
Borst: zo breed mogelijk.
Vleugels: goed aan het lichaam sluitend en op de staart rustend, de uiteinden op 2 cm van het staarteinde.
Staart: kort, de hoeken afgerond. Bevat 12 pennen die goed op elkaar sluiten.
Dijen: goed voorzien van gierhakken, een éénheid vormend met de voetbevedering zonder openingen te vertonen.
Poten: middellang, zo sterk mogelijk bepluimd en met waaiervormige voetbevedering.
Tenen: sterk en overvloedig bedekt met stijve veren die ze helemaal verbergen; van de middenteen tot aan de nagel toe bevederd.
Nagels: wit bij de kleurslagen; wit, Preekheer, slab en Verhemelstaart. Donker of zwart bij de andere volgens de kleurslag.
Houding: wanneer de duif zich in rusthouding bevindt neemt zij een bijna horizontale houding aan, d.w.z. dat de staart zich op dezelfde lijn als de borst bevindt. Wanneer de duif sterk blaast mag de staart nooit de grond raken.

De kop, een deel van de hals en de keel zijn zuiver wit, goed afgetekend door een lijn die doorloopt tot op 3 cm van de kopinplanting op de hals en tot op 4 cm van de ogen. Deze lijn daalt tot in het midden van de krop en vormt alzo een volle witte cirkel. De vleugels, de stuit en het onderlijf, de gierhakken en de voetbevedering zijn eveneens wit, alsmede de onderstaart welke visstaart wordt genoemd en zich driehoekvormig vertoont. Het gekleurde deel van de hals en de schouders dekt de rug in zadelvorm en versmelt met de kleur van de borst; deze kleur daalt tot op de hoogte van de boog der beide vleugels met een middenbreedte van 5 tot 10 cm, goed afgescheiden van het wit van het onderlijf. De twaalf staartpennen zijn ook gekleurd.
Ontlenen hun naam aan de sikkelvormige tekening of halve maan welke de ballon versiert. Deze sikkelvorm heeft in het midden van de ballon een breedte van 5 tot 8 cm welke liefst puntig op ongeveer 2 cm van de ogen eindigt. Het middelpunt van de slab ligt op ongeveer 5 cm onder de bek.

Men onderscheidt:
Gebogen rug, te smal of te klein, geen blaaswerk, ogen anders dan gevraagd, gespleten of onvolledige staart, veel te hoog gesteld, vleugels onder de staart gedragen, ontbrekende grote slagpennen, ontbrekende gierhakken of geen geheel vormend met de voetbevedering, meer of minder dan 12 staartpennen, veel te lang in achterpartij.
Europese standaard: No 309.